Een man woont in België en werkt op een schip dat onder de Nederlandse vlag vaart. Hij is in dienst bij een Nederlandse werkgever, maar verricht al zijn werkzaamheden buiten Nederland. De man doet aangifte inkomstenbelasting 2016 en geeft daarbij aan een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te zijn. Hij vraagt om toepassing van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Later vraagt de man om een ambtshalve vermindering van de aanslag, omdat hij meent dat hij niet belastingplichtig is in Nederland. De Belastingdienst past de aanslag aan. Hieruit volgt dat hij niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en bovendien geen recht heeft op de heffingskorting hiervoor. Alleen premieplicht blijft over, met een beperkte toepassing van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

De man is het niet eens met deze beslissing en gaat uiteindelijk in hoger beroep. Hij stelt onder meer dat hij alsnog recht heeft op de heffingskorting. Het hof komt echter tot het oordeel dat hij hierop geen aanspraak kan maken. Het hof wijst erop dat de man niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en daardoor geen recht heeft op de heffingskorting.