In 1995 overlijdt een vader van twee zonen. In zijn testament was een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. De moeder erft alles als enig erfgenaam. De twee zonen doen een beroep op hun legitieme portie, waarmee zij goederenrechtelijke aanspraken verkrijgen, maar dit wordt nooit uitgevoerd. In 2019 sterft de moeder. Haar testament bepaalt dat de nalatenschap gelijk wordt verdeeld tussen de twee zonen. Een van de zonen claimt bij de erfbelasting een schuld uit de nalatenschap van de vader en beroept zich op de partnervrijstelling. De Belastingdienst weigert beide, waarna de zoon in (hoger) beroep gaat.
Wat betreft de schuld uit de nalatenschap van de vader stelt het hof vast dat er geen sprake is van een daadwerkelijke vordering in geld, maar eerder van een goederenrechtelijke aanspraak. Dit past binnen het oude erfrecht dat van toepassing was ten tijde van de nalatenschap van de vader. Daarnaast maakt de zoon zijn stellingen over een hogere waardering van de schuld en het bijbehorende rentepercentage niet aannemelijk.
Ten aanzien van de partnervrijstelling overweegt het hof dat de zoon hiervoor niet in aanmerking komt. De mantelzorgregel, gekoppeld aan het mantelzorgcompliment, is per 2015 komen te vervallen en de wetgeving biedt daar geen alternatief voor.
Stel een vraag: