Volgens de staatssecretaris van Financiën is een vermogensbelasting niet sneller in te voeren dan de Wet werkelijk rendement box 3. Een vermogensbelasting is een nieuw belastingmiddel, dat een aanzienlijke voorbereidingstijd vraagt, zowel voor de wetgevende kant als voor de uitvoering. Het invoeren van een tijdelijke vermogensbelasting leidt tot vertraging van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3. De veronderstelling, dat voor een vermogensbelasting minder gegevens nodig zijn, is volgens de staatssecretaris niet juist. Voor een vermogensbelasting is een anticumulatieregeling nodig om te voorkomen, dat op het vermogen wordt ingeteerd als de inkomsten onvoldoende zijn om de vermogensbelasting te voldoen. Voor de anticumulatieregeling moet het werkelijke rendement bepaald kunnen worden.
Uitgaande van enkele aannames omtrent de hoogte van het heffingvrije vermogen, van een toename van de belastinggrondslag en het niet invoeren van een anticumulatieregeling zou voor een budgetneutrale vermogensbelasting een tarief van 1,49% nodig zijn. De invoering van een vermogensbelasting naast het belasten van het werkelijke rendement is niet nader uitgewerkt.
De voorgestelde verhoging van het forfaitaire rendement voor overige bezittingen ter dekking van de derving aan belasting in box 3 is volgens de staatssecretaris juridisch houdbaar. Door de verhoging zou het forfait beter aansluiten bij het gemiddelde werkelijke rendement op overige bezittingen. Ligt het werkelijke rendement lager, dan kan een belastingplichtige gebruikmaken van de tegenbewijsregeling.
Het kabinet vindt het niet wenselijk om structureel een forfaitair stelsel met tegenbewijs te hanteren. Het belasten van het werkelijke rendement sluit beter aan bij het beginsel van heffing naar draagkracht en is naar verwachting juridisch houdbaar. De risico’s van inbreuken op het eigendomsrecht en schending van het discriminatieverbod zijn bij een dergelijk stelsel veel kleiner.
Stel een vraag: