Een woningcorporatie investeert in zonnepanelen om te plaatsen op de daken van haar huurwoningen en appartementen. In de aangifte vennootschapsbelasting van dat jaar worden de zonnepanelen opgenomen als onderdeel van de fiscale boekwaarde van de gebouwen. De Belastingdienst volgt deze aangifte en past daarbij een afschrijvingsbeperking toe voor de gebouwen.
Niet eens met deze aanpak dient de woningcorporatie bezwaar in. Ze stelt dat de zonnepanelen als zelfstandig bedrijfsmiddel moeten worden aangemerkt, waardoor afzonderlijke afschrijving mogelijk zou zijn. De inspecteur verklaart het bezwaar deels gegrond, maar blijft bij zijn standpunt over de afschrijvingsbeperking op de zonnepanelen.
De woningcorporatie gaat in (hoger) beroep. Uiteindelijk oordeelt het hof dat de zonnepanelen onroerend zijn, omdat ze naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven en dienstbaar zijn aan de energievoorziening van het gebouw. Hierdoor worden de zonnepanelen aangemerkt als onderdeel van, of een aanhorigheid bij, de gebouwen waarop ze zijn geplaatst. De afschrijvingsbeperking is daarom terecht toegepast door de Belastingdienst.
Daarnaast oordeelde het hof dat de werktuigenvrijstelling niet van toepassing is, omdat de zonnepanelen niet in hoofdzaak dienstbaar zijn aan een (productie)proces in de gebouwen, maar veeleer een meerwaarde bieden aan het gebruik van de gebouwen zelf.
Stel een vraag: